Na een mislukte abortus in de zevende week, besluit de aanstaande moeder in de zeventiende week het kind toch niet te laten aborteren. Zij stelt het ziekenhuis aansprakelijk voor de kosten van de geboorte, het levensonderhoud van de baby en de immateriële schade.
Samenvatting
Een ongewenst zwangere vrouw laat in de zevende week van haar zwangerschap een abortus uitvoeren. Tijdens een controle in de zeventiende week blijkt uit de echo dat de vrouw nog steeds zwanger is. Zij besluit daarop het kind te houden. De vrouw vordert vervolgens vergoeding van de schade welke zij heeft geleden als gevolg van de medische fout, te weten de kosten voor de geboorte en de kosten voor het levensonderhoud van haar zoon. De rechtbank wijst de vordering af wegens het ontbreken van causaal verband tussen de mislukte abortus en de geboorte van het kind. De vrouw heeft er immers in tweede instantie zelf voor gekozen het kind niet te laten aborteren. In hoger beroep oordeelt het hof dat er sprake is van een medische fout van de gynaecoloog. Ten aanzien van het causaal verband stelt het hof voorop dat de beslissing omtrent het al dan niet afbreken van de zwangerschap een hoogst persoonlijke beslissing van de vrouw is, gegrond op haar zelfbeschikkingsrecht. Bij het persoonlijke karakter van die beslissing past niet dat de tweede beslissing de vrouw kan worden tegengeworpen in die zin dat zij daarmee haar aanspraak op schadevergoeding zou verliezen indien zij er niet voor zou kiezen de gevolgen van de fout van de gynaecoloog ongedaan te maken. Dit wordt anders indien de vrouw onafhankelijk van de mislukte abortus toch een kinderwens zou blijken te hebben. De gynaecoloog stelt dat de vrouw dit medegedeeld zou hebben tijdens de controleafspraak. Het hof laat het ziekenhuis toe in het bewijs van deze mededeling. Hierin slaagt het ziekenhuis echter niet. In cassatie klaagt het ziekenhuis dat het hof heeft miskend dat de bewijslast van het causaal verband op de vrouw rust. Deze klacht faalt aangezien het hof heeft geoordeeld dat causaal verband niet wordt doorbroken door de beslissing van de vrouw naar aanleiding van de mislukte abortus. Het feit dat de vrouw los van de mislukte abortus een kinderwens zou hebben, is een nieuw feit dat, indien bewezen, het door het hof aangenomen causaal verband alsnog zou verbreken. Het hof heeft terecht geoordeeld dat, nu het ziekenhuis zich beroept op dit feit daarvan ook het bewijsrisico draagt. De Hoge Raad verwerpt het beroep.
In perspectief
Deze zaak betreft een 'wrongful birth' vordering. Dit is een vordering tot schadevergoeding wegens een ongewenste zwangerschap. Dit moet worden onderscheiden van een 'wrongful life' vordering, wat een vordering tot schadevergoeding wegens de geboorte van een gehandicapt kind inhoudt. In essentie gaat het om het zelfbeschikkingsrecht van de zwangere vrouw. De Hoge Raad oordeelt dat een beslissing van een vrouw om, ondanks het feit dat het medisch en juridisch nog mogelijk is, het kind na een medische fout niet te laten aborteren, het causaal verband tussen de fout en de schade niet kan doorbreken. De medische fout moet dan wel van invloed zijn geweest op de keuze van de vrouw om het kind alsnog te houden. Zo oordeelde de Hoge Raad ook in het wrongful birth-arrest van 21 februari 1997 (NJ 1999, 145). De achterliggende gedachte is dat van een vrouw die zwanger is als gevolg van een medische fout, niet kan worden gevergd dat zij ter voorkoming van het ontstaan van de schade het kind laat aborteren.