Wanneer is een aanvrager van een omgevingsvergunning geen belanghebbende bij een besluit op die aanvraag?
De onlangs gepubliceerde uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 1 november 2017 (ECLI:NL:RBAMS:2017:7956) biedt een mooie illustratie van vaste jurisprudentie over een ‘aanvraag’ om een omgevingsvergunning die geen aanvraag in de zin van de Awb is, dat wil zeggen: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
Vaste jurisprudentie
Artikel 1:3 lid 3 Awb bepaalt dat onder een aanvraag moet worden verstaan: een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen. Dat kan bijvoorbeeld een verzoek zijn om een besluit te nemen tot verlening van een omgevingsvergunning. Volgens vaste (Wabo-)jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (“Afdeling”) is het uitgangspunt dat de aanvrager om een omgevingsvergunning voor bouwen (artikel 2.1 lid 1 onder a Wabo) in beginsel belanghebbende is bij een beslissing van het bevoegd gezag op de door hem ingediende aanvraag. Anders wordt dit wanneer aannemelijk is gemaakt dat het bouwplan waarvoor de vergunning wordt aangevraagd, niet kan worden verwezenlijkt (zie bijvoorbeeld ABRvS 14 november 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY3028 en ABRvS 26 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2002). Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn als de aanvrager geen eigenaar is van de grond waarop het bouwwerk is voorzien en de eigenaar geen toestemming geeft om het bouwwerk te realiseren. De vergunningaanvrager zal het bouwplan dan immers niet kunnen realiseren en daarom wordt hij niet als ‘belanghebbende’ aangemerkt. De vergunningaanvraag kan dan niet worden aangemerkt als een verzoek van een belanghebbende. Er is in dat geval geen sprake van een ‘aanvraag’ in de zin van artikel 1:3 lid 3 Awb.
Uitspraak voorzieningenrechter
In de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam is door Stichting Blije Buren een aanvraag om een omgevingsvergunning voor bouwen ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Die aanvraag is echter niet in behandeling genomen, aangezien het project waarvoor de vergunning is aangevraagd volgens het college niet kan worden gerealiseerd.
De voorzieningenrechter is het eens met deze handelwijze van het college. Onder verwijzing naar de vaste jurisprudentie van de Afdeling, oordeelt de voorzieningenrechter dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat het door Stichting Blije Buren ingediende bouwplan niet kan worden verwezenlijkt. Daarbij acht hij van belang dat het perceel waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft, niet in eigendom is van de stichting maar van de gemeente Amsterdam. De gemeente heeft Stichting Blije Buren meerdere keren laten weten dat zij zich uitdrukkelijk verzet tegen realisatie van het voorgenomen project. Bovendien is juist aan een derde partij een omgevingsvergunning verleend om op het betreffende perceel een woongebouw te realiseren met een tijdelijke instandhoudingstermijn van tien jaar. Met de bouw daarvan is reeds begonnen en de verwachte opleveringsdatum ligt in de nabije toekomst. Volgens de voorzieningenrechter blijkt daar ‘overduidelijk’ uit dat het college nu en ten minste voor een periode van tien jaar niet voornemens is om een omgevingsvergunning aan Stichting Blije Buren te verlenen.
Nu aannemelijk is gemaakt dat het door Stichting Blije Buren ingediende bouwplan niet kan worden verwezenlijkt, kan de vergunningaanvraag niet worden aangemerkt als een verzoek van een belanghebbende. Van een aanvraag om een besluit te nemen in de zin van artikel 1:3 lid 3 Awb is daarom geen sprake. Het college heeft de aanvraag van de stichting dus terecht niet als aanvraag om een omgevingsvergunning voor bouwen in behandeling genomen.
Vaste jurisprudentie geldt ook bij aanvraag vergunning artikel 6.4 lid 1 onder b Waterwet
In een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag van 15 februari 2017 (zaaknummers 16/9877 en 16/8483, niet gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) stond eveneens de vraag centraal of de aanvrager van een vergunning belanghebbende is bij de beslissing op zijn aanvraag en of dus sprake is van een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen. Het ging in die zaak alleen niet om een omgevingsvergunning voor bouwen, maar om een vergunning voor het onttrekken van grondwater of het infiltreren van water in de zin van artikel 6.4 lid 1 onder b Waterwet. Voor het toetsingskader maakt dit echter geen verschil. De voorzieningenrechter oordeelde dat bij het beantwoorden van de vraag naar de belanghebbendheid bij een aanvraag voor een watervergunning aansluiting moet worden gezocht bij de hiervoor genoemde Wabo-jurisprudentie. Bekeken moet worden of de aanvrager op enig moment gebruik zou kunnen maken van de aangevraagde vergunning. Als dat zo is dan is de aanvrager niet op voorhand uit te sluiten als belanghebbende bij een besluit en kan zijn ‘verzoek een besluit te nemen’ dan ook als ‘aanvraag’ worden beschouwd.