Vordering tot instelling van een OR
Een ondernemer die een onderneming in stand houdt met meer dan 50 werknemers is verplicht een ondernemingsraad (“OR”) in te stellen en die in zijn besluitvorming te betrekken. Daarnaast geldt dat als (in een groep) een ondernemer twee of meer ondernemingen in stand houdt waarin weliswaar afzonderlijk minder dan 50 werknemers, maar samen meer dan 50 werknemers werken, daarvoor een gemeenschappelijke ondernemingsraad (“GOR”) moet worden ingesteld. Dit geldt overigens alleen als dat bevorderlijk is voor een goede toepassing van de Wet op de Ondernemingsraden (“WOR”) in de betrokken ondernemingen. In de praktijk doet zich regelmatig de situatie voor dat een ondernemer geen (G)OR heeft en toch besluiten wil nemen.
Feiten
Recent is er een zaak aan de Kantonrechter Amsterdam voorgelegd (Kantonrechter Amsterdam, 10 oktober 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:6775) waarin de Personeelsvertegenwoordiging (“PVT”) een vordering had ingesteld tot instelling van een GOR.
In de betreffende zaak ging het om Voorzet, een onderneming die gespecialiseerde ondersteuning aanbiedt aan personen met een autismestoornis. De activiteiten van Voorzet zijn ondergebracht in verschillende BV’s, waarbij Voorzet zich naar buiten toe presenteert als één organisatie. Voorzet BV heeft geen personeel in dienst. Voorzet BV heeft drie dochters: Voorzet Arbeid (44 werknemers), Voorzet Begeleiding (23 werknemers) en Voorzet Behandeling (6 werknemers). De PVT is een jaar geleden ingesteld ten behoeve van alle Voorzet-BV’s. Na een procedure bij de Bedrijfscommissie, start de PVT een procedure bij de kantonrechter en vordert dat Voorzet een GOR moet instellen voor de vier ondernemingen.
De kantonrechter overweegt dat de bepaling van het algemeen beleid van de BV’s in handen is van dezelfde personen. Daarnaast presenteren de BV’s zich gezamenlijk naar buiten, met een gezamenlijke missie en een gelijke doelgroep en er vinden gezamenlijke team-overleggen plaats. Ook wordt er samengewerkt op het financiële vlak. De kantonrechter oordeelt dan ook dat de Voorzet-BV’s moeten worden aangemerkt als ‘in een groep verbonden ondernemers’. Dat er voor de BV’s verschillende arbeidsvoorwaarden worden toegepast, staat niet in de weg aan het aannemen van een groepsverband. De vervolgvraag is of de instelling van een GOR bevorderlijk is voor een goede toepassing van de WOR. Deze vraag beantwoordt de kantonrechter bevestigend. Er is niet alleen sprake van een sterke samenhang tussen de BV’s, maar ook is het van groot belang dat het door het instellen van een GOR mogelijk wordt om medezeggenschap te verzekeren voor werknemers die dat anders niet zouden hebben. Immers, nu er bij geen van de afzonderlijke BV’s meer dan 50 werknemers werkzaam zijn wordt niet voldaan aan het ‘normale’ getalscriterium. De kantonrechter wijst de vordering van de PVT dan ook toe en oordeelt dat Voorzet een GOR moet instellen.
Commentaar
Indien er een wettelijke verplichting bestaat om een (G)OR in te stellen en dat is niet gebeurd, dan kan dat (serieuze) gevolgen hebben voor de werkgever. Bij het doorvoeren van arbeidsvoorwaardelijke maatregelen, die bijvoorbeeld de instemming van de (G)OR nodig hebben, kan het leiden tot een kritische houding van de rechter. Bijvoorbeeld in een procedure over het eenzijdig wijzigen van arbeidsvoorwaarden. Organisatorische wijzigingen, zoals een reorganisatie die adviesplichtig is, kunnen in beginsel zonder de (G)OR worden doorgevoerd, ook al geldt er een wettelijke verplichting tot het instellen van een (G)OR. De werknemers kunnen echter in een procedure uitstel van de besluitvorming vorderen tot het moment dat de (G)OR is ingesteld en advies heeft gegeven. Dit kan tot aanzienlijke vertraging leiden in het besluitvormingsproces. Kortom, wees alert op de wettelijke verplichting om een (G)OR in te stellen.