Onderlinge draagplicht voor gelijke delen bij alternatieve causaliteit
26 januari 2010
Onderlinge draagplicht voor gelijke delen bij alternatieve causaliteit
Hoge Raad 18 december 2009, LJN: BK0873
Essentie
Benadeelde is betrokken bij twee elkaar in tijd opvolgende verkeersongevallen. De WAM-verzekeraar van de aansprakelijke partij voor het eerste ongeval vergoedt de gehele schade en neemt regres voor de mengschade op de WAM-verzekeraar van de aansprakelijke partij voor het tweede ongeval. Nu niet valt vast te stellen in welke mate de gebeurtenissen waarvoor partijen aansprakelijk zijn, hebben bijgedragen tot de gehele schade, bestaat behoudens bijzondere door de aangesproken verzekeraar te stellen en zo nodig te bewijzen omstandigheden, draagplicht voor gelijke delen.
Samenvatting
Benadeelde is in 1995 en in 1997 aangereden door een respectievelijk bij Delta Lloyd en London verzekerd voertuig. Beide WAM-verzekeraars hebben de aansprakelijkheid erkend. Delta Lloyd heeft de schade met de benadeelde afgewikkeld en neemt vervolgens regres voor de mengschade op London. Bij de rechtbank verzocht Delta Lloyd om een verklaring voor recht dat London gehouden is voor 50% bij te dragen in de schade. Na een bewijsopdracht aan Delta Lloyd oordeelde de rechtbank dat ook het tweede ongeval schade heeft veroorzaakt en dat niet kan worden vastgesteld in welke mate sprake is van schade die alleen het gevolg kan zijn van het tweede ongeval. De rechtbank nam een gelijke verdeling aan van de schade over de hoofdelijke schuldenaren. In hoger beroep stelde het hof vast dat beide ongevallen de gehele schade na het tweede ongeval kunnen hebben veroorzaakt, zodat de Delta Lloyd en London ex artikel 6:99 BW (extern) hoofdelijk aansprakelijk zijn. Het hof bepaalde de onderlinge (interne) draagplicht voor Delta Lloyd en London op gelijke delen, nu niet valt vast te stellen in welke mate de gebeurtenis waarvoor zij aansprakelijk zijn, aan het ontstaan van de gehele schade heeft bijgedragen. Het bewijsrisico ten aanzien van de stelling dat een andere verdeling moet plaatsvinden rust op London, aldus het hof. In cassatie overweegt de Hoge Raad dat in de overwegingen van het hof besloten ligt dat ook in de interne verhouding tussen London en Delta Lloyd niet valt vast te stellen in welke mate de gebeurtenis waarvoor zij aansprakelijk zijn tot het ontstaan van de gehele schade heeft bijgedragen. De Hoge Raad oordeelt vervolgens dat het hof geen blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door in zodanig geval te aanvaarden dat, behoudens bijzondere - door de aangesproken verzekeraar te bewijzen - omstandigheden (zoals bijvoorbeeld de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten), draagplicht bestaat voor gelijke delen. Het cassatieberoep wordt verworpen.
In perspectief
Zie ook:Hoge Raad 9 oktober 1992, NJ 1994/535 (DES)
Hoge Raad 24 december 1999 (Nugteren/Meskes)
In deze zaak sprak Delta Lloyd London aan voor zogenaamde mengschade: de schade die het gevolg kan zijn van zowel het eerste als het tweede ongeval en van ten minste een van deze ongevallen het gevolg is. Extern zijn Delta Lloyd en London ex artikel 6:99 BW hoofdelijk aansprakelijk voor die schade. De Hoge Raad heeft niet eerder zo duidelijk aangenomen dat in regresverhoudingen bij alternatieve causaliteit het uitgangpunt een draagplicht voor gelijke delen voor de hoofdelijke schuldenaren is en dat het bewijsrisico rust op de partij die een andere verdeling wenst. Voorafgaand aan het uitgangspunt van evenredige verdeling moet wel de drempel worden genomen dat sprake is van mengschade. Wanneer dit het geval zal steeds sterk afhangen van (de waardering van) de feiten.