Het cessie- en verpandingsverbod: een doorn in het oog van kredietverstrekkers
7 januari 2014
Het cessie- en verpandingsverbod: een doorn in het oog van kredietverstrekkers
Het cessie- en verpandingsverbod is een doorn in het oog van kredietverstrekkers en het bedrijfsleven. Recente rechtspraak geeft echter tips voor de praktijk.
De laatste paar maanden is de contractuele uitsluiting van de overdraagbaarheid en bezwaring van vorderingsrechten (kortweg: het onoverdraagbaarheidsbeding) een hot topic. Er is geen standaardtekst voor een onoverdraagbaarheidsbeding, maar het heeft vrijwel altijd als strekking dat een contractspartij wordt verboden zijn vordering op de ander aan een derde te cederen of te verpanden. In vaste rechtspraak is bepaald dat een onoverdraagbaarheidsbeding naast een obligatoire werking, ook goederenrechtelijke werking heeft. Dat laatste wordt steeds vaker ter discussie gesteld. Echter nog niet met succes.
Goederenrechtelijke werking
Waarom wordt de goederenrechtelijke werking eigenlijk ter discussie gesteld? Een onoverdraagbaarheidsbeding heeft als wettelijke grondslag art. 3:83 lid 2 BW. Het beding is meestal terug te vinden in de algemene (inkoop)voorwaarden van een afnemer van goederen of diensten en heeft als doel te voorkomen dat een schuldenaar zich plots geconfronteerd ziet met een andere dan de door hem verkozen schuldeiser. Overdracht in strijd met zo’n beding levert volgens de Hoge Raad niet alleen wanprestatie op van de oorspronkelijke rechthebbende; het beding heeft ook ongeldigheid van de overdracht tot gevolg (m.a.w. goederenrechtelijke werking).
Negatief effect op het bedrijfsleven en kredietverstrekking
Voor een leverancier van de goederen of diensten kan een onoverdraagbaarheidsbeding een doorn in het oog zijn bij het verkrijgen van financiering van kredietverstrekkers als factoringbedrijven of banken. Deze kunnen nu eenmaal niets met vorderingen die onoverdraagbaar zijn en/of niet bezwaard kunnen worden met een pandrecht. Dit kan dus impact hebben op de (hoogte van de) financieringsmogelijkheden voor een bedrijf. Vooral MKB bedrijven zijn voor hun financiering vaak afhankelijk van de waarde van assets als (handels)vorderingen en kunnen dus nadeel ondervinden van onoverdraagbaarheidsbedingen die verscholen zijn in de (inkoop)voorwaarden van bijvoorbeeld grote klanten.
Het gebeurt in de praktijk echter ook dat banken en factoringbedrijven niet eens weten dat de aan hen overgedragen, c.q. verpande vorderingen geraakt kunnen worden door een onoverdraagbaarheidsbeding. Dat kredietverstrekkers hier soms onaangenaam door verrast worden, kan bijvoorbeeld liggen aan onvoldoende due diligence voorafgaand aan de kredietverstrekking, het feit dat deze bedingen vaak verscholen zijn in de voorwaarden die op de onderliggende overeenkomst van toepassing zijn, maar ook aan inconsequent of onzorgvuldig contracteren door de leverancier waaraan krediet wordt verstrekt.
Rechtspraak
Dat dit tot hoofdpijn kan leiden bij kredietverstrekkers, blijkt uit een recente uitspraak van het hof Den Haag (hier) en twee uitspraken van de rechtbank Rotterdam (hier en hier). In de geschillen die hebben geleid tot deze uitspraken, betoogde een factoringbedrijf, respectievelijk een bank dat het onoverdraagbaarheidsbeding in kwestie geen goederenrechtelijke werking had. Het hof Den Haag, respectievelijk de rechtbank Rotterdam ging hier niet in mee en oordeelde – kort samengevat – dat de overdracht aan het factoringbedrijf, respectievelijk het pandrecht van de bank ongeldig was vanwege de toepasselijkheid van een onoverdraagbaarheidsbeding, waaraan goederenrechtelijke werking moest worden toegekend.
In deze uitspraken wordt (net als in eerdere rechtspraak) de nuance aangebracht, dat de vraag of er sprake is van goederenrechtelijke werking of slechts obligatoire werking, afhangt van de omstandigheden van het geval. De lagere rechtspraak laat echter tot op heden zien dat het (te) lastig is om succesvol te betogen dat de schuldenaar en schuldeiser slechts obligatoire werking overeen wensten te komen en niet de goederenrechtelijke werking die een onoverdraagbaarheidsbeding volgens vaste rechtspraak met zich meebrengt. Zonder een koersverandering van de Hoge Raad of een wetswijziging zie ik daar ook niet snel verandering in komen.
Tips voor de praktijk
Tot die tijd ligt het op de weg van kredietverstrekkers en het bedrijfsleven om te voorkomen dat zij last ondervinden van art. 3:83 lid 2 BW. Kredietverstrekkers kunnen potentiële problemen in de kiem smoren door duidelijke en concrete afspraken te maken met kredietnemers over de wijze waarop deze contracteren met hun afnemers. Dit kan vervolgens gecontroleerd worden door bijvoorbeeld periodiek een legal due diligence uit te laten voeren bij deze kredietnemers. En hoewel deze partijen in bepaalde gevallen niet de keuze hebben om de toepasselijkheid van de inkoopvoorwaarden van hun afnemers af te wijzen, doen zij er verstandig aan om bijvoorbeeld vóór of bij de totstandkoming van een overeenkomst aan de afnemer expliciet mee te delen dat zij (i) op voorhand niet akkoord gaan met een eventueel onoverdraagbaarheidsbeding, en/of (ii) slechts obligatoire (en dus geen goederenrechtelijke) werking aan een eventueel toepasselijk onoverdraagbaarheidsbeding wensen toe te kennen.