Geen informatieplicht bank bij toestemming op grond van art. 1:88 BW
7 mei 2013
Geen informatieplicht bank bij toestemming op grond van art. 1:88 BW
Hoge Raad 12 april 2013 LJN BY8651
Samenvatting
Eiser en zijn echtgenote hebben voor Bank X (hierna ‘de bank’) twee hypotheken op hun woonhuis gevestigd. Later komt eiser als directeur-grootaandeelhouder ten behoeve van B.V. Y een krediet overeen met de bank. Voor dit krediet stelt eiser zich als borg, waarbij zijn echtgenote op grond van art. 1:88 BW meetekent. Daarnaast wordt een derde hypotheek op het woonhuis gevestigd. B.V. Y failleert en de bank verkoopt het woonhuis onderhands. Vervolgens vordert de bank betaling van de restschuld van eisers. Eisers stellen echter dat de bank zijn zorgplicht heeft geschonden door de echtgenote niet te waarschuwen voor de risico’s van (i) de borgstelling en (ii) verlening van de derde hypotheek.
Rechtbank en hof wijzen de vordering van de bank toe. De Hoge Raad oordeelt dat de zorgplicht van de bank op grond van art. 1:88 BW niet meebrengt dat zij de echtgenote dient te informeren over de betekenis, gevolgen en risico’s van de borgstelling. In onderhavig geval had de bank met de echtgenote niet alleen een relatie op grond van art. 1:88 BW, maar ook een directe cliëntrelatie met de echtgenote. Deze relatie kon onder omstandigheden wel een waarschuwingsplicht meebrengen. De stellingen van de echtgenote in dit kader, te weten dat de bank (i) wist van de financiële situatie van de echtgenote en (ii) dat de bank de financiële gevolgen van de borgstelling en de derde hypotheek wel overzag en de echtgenote niet, heeft het hof ten onrechte niet meegewogen.
In perspectief
In dit arrest staat de omvang en reikwijdte van de zorgplicht van de bank tegenover de echtgeno(o)t(e) centraal. Allereerst oordeelt de Hoge Raad dat de vereiste toestemming van art. 1:88 BW niet meebrengt dat ook de echtgeno(o)t(e) nader moet worden geïnformeerd omtrent de risico’s van de borgstelling. Het aannemen van een informatieplicht naast een toestemmingsplicht jegens de echtgeno(o)t(e) gaat de Hoge Raad te ver, omdat dit het rechtsverkeer teveel belast.
De Hoge Raad lijkt daarmee aan te sluiten bij de ratio van art. 1:88 BW. Uitgangspunt is dat een echtgeno(o)t(e) in het algemeen geen toestemming nodig heeft om rechtshandelingen te sluiten. Ter bescherming van de echtgeno(o)t(e) maakt art. 1:88 BW daarop enkele uitzonderingen. Met art. 1:88 BW heeft de wetgever een evenwicht gezocht tussen bescherming van de echtgeno(o)t(e) en het gezin enerzijds en het waarborgen van een vlot rechtsverkeer anderzijds. Het vereiste van toestemming acht de Hoge Raad voldoende om deze bescherming te waarborgen, omdat een aanvullende informatieplicht het sluiten van rechtshandelingen te omslachtig maakt.
De Hoge Raad overweegt echter wel uitdrukkelijk dat de zorgplicht van de bank nog onverkort geldt in de relatie bank-klant en dat deze zorgplicht een waarschuwingsplicht kan meebrengen. Dit oordeel is in lijn met de eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad. De reikwijdte en omvang van de zorgplicht van de bank is afhankelijk van alle omstandigheden van het geval. Financiële instellingen kunnen zodoende niet volstaan met het verzoek om toestemming van de echtgeno(o)t(e), maar zullen altijd moeten onderzoeken of de overige omstandigheden een aanvullende zorgplicht jegens de echtgeno(o)t(e) opleveren.