In deze zaak stond centraal hoe ver de zorgplicht van de vermogensbeheerder ging. De Hoge Raad oordeelt dat (ook) op de vermogensbeheerder een bijzondere zorgplicht rust. Daarnaast komt aan de orde of ter zake het causaal verband een proportionele benadering kan worden toegepast.
Samenvatting
X heeft zijn zelf opgebouwde bedrijf verkocht aan ICT-bedrijf Y. Y heeft de koopprijs voldaan met eigen aandelen. Deze aandelen staan genoteerd aan de NASDAQ.
X sluit met Z een vermogensbeheerovereenkomst. A prima vista is niet duidelijk of de aandelen Y onder die beheerovereenkomst vallen; daarover wordt in ieder geval geen beheerfee berekend. De koers van de aandelen Y stort in. X vordert vervolgens van Z schadevergoeding. Primair op grond van de beheerovereenkomst. Subsidiair op grond van de door Z geschonden zorgplicht.
De rechtbank heeft de vordering afgewezen. Het hof heeft vastgesteld dat de aandelen Y niet onder de beheerovereenkomst vielen, maar oordeelt ook dat Z in de gegeven omstandigheden als redelijk bekwaam en redelijk handelend vermogensadviseur gehouden was X indringend te wijzen op de noodzaak om de aandelen Y zo snel mogelijk te verkopen. Ten aanzien van het vereiste causaal verband past het hof de proportionele benadering toe en schat de kans hoe waarschijnlijk het is dat X een nadrukkelijk advies zou hebben opgevolgd of juist genegeerd op 50%.
In cassatie klaagt Z erover dat het hof haar oordeel dat zij was gehouden X indringend te adviseren de aandelen Predictive zo snel mogelijk te verkopen, onbegrijpelijk heeft gemotiveerd. In dit kader wijst Z erop dat X degene was die het meeste van de aandelen af wist, nu hij in nauw contact met de top van Y stond en bekend was met de potentiële strategische beslissingen daarvan. Bovendien wist X dat Z geen eigen onderzoek deed naar het aandeel Y.
De Hoge Raad neemt vervolgens als uitgangspunt dat op Z, als op het punt van vermogensbeheer bij uitstek professionele en deskundige partij, naar de aard van de tussen partijen gesloten beheerovereenkomst een bijzondere, op de eisen van redelijkheid en billijkheid gebaseerde zorgplicht rustte. Deze kon meebrengen dat Z als vermogensbeheerder was gehouden X uitdrukkelijk en in niet voor misverstand vatbare bewoordingen te waarschuwen voor de door deze met betrekking tot de samenstelling van zijn portefeuille genomen risico’s. Bij de beantwoording van de vraag of deze waarschuwingsplicht in een concreet geval daadwerkelijk bestaat, en hoever zij strekt, dienen echter alle ter zake doende omstandigheden van het geval te worden meegewogen. Daartoe behoort ook de mate van deskundigheid en de relevante ervaring van de cliënt.
In cassatie klaagt Z er ook over dat het hof heeft miskent dat een noodzakelijke voorwaarde voor toerekening op voet van artikel 6:98 BW is dat een condition sine qua non verband is komen vast te staan tussen de tekortkoming van Z en de door X geleden schade.
De Hoge Raad overweegt dat aan de in het arrest Nefalit geformuleerde rechtsregel (proportionele benadering) het bezwaar is verbonden dat toepassing daarvan de mogelijkheid in zich draagt dat iemand aansprakelijk wordt gehouden voor schade die hij niet heeft veroorzaakt. Dit brengt mee dat deze regel met terughoudendheid dient te worden toegepast en dat de rechter moet motiveren dat vanwege de strekking van de geschonden norm en de aard van de normschending die toepassing in het concrete geval gerechtvaardigd is.
De Hoge Raad voegt daaraan toe dat deze regel niet alleen kan worden toegepast in gevallen als in het arrest Nefalit, maar ook daarbuiten. Daarvoor kan met name aanleiding zijn indien aansprakelijkheid van de aangesproken partij op zichzelf vaststaat, een niet zeer kleine kans bestaat dat het condition-sine-qua-non-verband tussen de geschonden norm en de geleden schade aanwezig is en de strekking van de geschonden norm en de aard van de normschending de toepassing van de genoemde regel rechtvaardigen.
In perspectief
Hoge Raad 23 mei 1997, LJN ZC2376 (Optiehandel)
Hoge Raad 5 juni 2009, LJN BH2815, BH2811, BH2822 (Effectenlease)
In het algemeen moeten cliënten geacht worden te weten dat beleggen risicovol is. Ten aanzien van begeleiding bij ‘gewone’ beleggingen is, anders dan ten aan zien van begeleiding bij optiehandel en de verkoop van effectenleaseproducten, tot nog toe een terughoudendheid geweest om een bijzondere zorgplichten aan te nemen. Dit verschil kan wellicht deels worden verklaard door de aard van het product. Anders dan bij de optiehandel en effectenlease ontstaat er bij vermogensbeheer bijvoorbeeld geen restschuld zodat op zichzelf het aannemen van een bijzondere zorgplicht bij vermogensbeheer niet direct in de rede leek te liggen. Ook in het onderhavige geval betreft het risico van de beleggingen van X niet zozeer de aard van het product op zichzelf, maar veeleer de relatie tussen het product en de cliënt. De Hoge Raad stelt echter vast dat ook op vermogensbeheerders een bijzondere zorgplicht rust. Deze kan een waarschuwingsplicht meebrengen. Of dat zo is, hangt uitdrukkelijk af van de deskundigheid en relevante ervaring van de cliënt.