Aansprakelijkheid voor niet-nakomen toezeggingen, formele rechtskracht
HR 19-06-2015, ECLI:NL:HR:2015:1683, m.nt. Mr. J.H.A. van der Grinten
Overzee koopt in 1987 een aantal percelen van het Waterschap Noordwoude met daarop een oud gemaal en een bedrijfswoning. Dit gemaal wil hij restaureren om daar vervolgens zijn architectenbureau in te vestigen. De bedrijfswoning moet in zijn plannen als woonhuis gaan fungeren. Hiervoor heeft Overzee de medewerking van de gemeente nodig, omdat op de percelen niet de juiste bestemming rust.
Overzee legt zijn plan voor aan de gemeente Zoeterwoude. Het college van B&W zegt na lange een briefwisseling toe de bestemming “woondoeleinden” op te nemen in het ontwerpbestemmingsplan.
De toezegging wordt echter niet nagekomen. Het college vergeet de bestemming op te nemen in het ontwerpbestemmingsplan, en het plan wordt uiteindelijk – zonder dat er een zienswijze wordt ingediend – onherroepelijk. Overzee probeert vervolgens de woonbestemming alsnog te realiseren via een vrijstellingsprocedure, maar daar wil gedeputeerde staten niet aan meewerken.
Overzee vordert in deze procedure schadevergoeding omdat het college van B&W de gedane toezegging niet is nagekomen. De rechtbank en het hof wijzen de vordering af. Volgens het hof stuit de vordering af op de formele rechtskracht en is er daarnaast geen sprake van causaal verband tussen de schade en de niet-nagekomen toezegging.
A-G De Vries Lentsch-Kostens concludeert – net als het hof – dat de formele rechtskracht aan de
toewijzing van de vordering in de weg staat. De A-G verwijst daarbij naar het arrest Kuijpers/Valkenswaard. In dit arrest overwoog de Hoge Raad in rechtsoverweging 3.4 (die ook door de A-G in de conclusie wordt aangehaald) als volgt:
“Het – om diverse redenen onontbeerlijke – beginsel van de formele rechtskracht zou onaanvaardbaar worden uitgehold als inlichtingen die door een overheidsorgaan aan een burger worden gegeven met het oog op een door dat overheidsorgaan te nemen besluit, steeds of in de regel aan de formele rechtskracht van dat later gevolgde besluit onttrokken zouden worden geacht. Daarom heeft de Hoge Raad in zijn arresten van 2 februari 1990, NJ 1993/635 en 7 oktober 1994, NJ 1997/174, geoordeeld dat een overheidsorgaan slechts aansprakelijk kan zijn op grond van onjuiste of onvolledige inlichtingen die aan een burger zijn gegeven, vooruitlopend op een beschikking die inmiddels formele rechtskracht heeft gekregen, indien het geven van die inlichtingen onafhankelijk van de inhoud van de desbetreffende beschikking onrechtmatig is. Inlichtingen die zozeer samenhangen met het beoogde besluit, dat zij ten opzichte daarvan een onzelfstandig karakter dragen, hoezeer ook onjuist, worden in beginsel echter ‘gedekt’ door de formele rechtskracht van dat besluit.”
De Hoge Raad volgt echter de conclusie van de A-G niet, en wijst een contrair arrest.