Wanprestatie onderaannemer niet steeds onrechtmatig jegens opdrachtgever
Hoge Raad 20 januari 2012, LJN BT7496
Essentie
In dit arrest bevestigt de Hoge Raad enkele uitgangspunten als het gaat om aansprakelijkheid van een onderaannemer jegens een opdrachtgever die ten opzichte van elkaar niet in een contractuele verhouding staan. Een onderaannemer moet in beginsel binnen zekere grenzen rekening houden met de belangen van de (uiteindelijke) opdrachtgever. Dit betekent niet dat een wanprestatie van de onderaannemer jegens de hoofdaannemer altijd een onrechtmatige daad oplevert. Of daarvan sprake is hangt af van de omstandigheden van het geval.Samenvatting
In deze zaak stonden een opdrachtgever (een eigenaar van een woning) en een onderaannemer tegenover elkaar. Zij hadden onderling geen contractuele verhouding. De schakel tussen hen beide was de aannemer, die zich jegens de opdrachtgever had verplicht tot het realiseren van een kapverdieping inclusief dak op het bestaande pand van de opdrachtgever. De onderaannemer, een dakdekker, had in opdracht van de aannemer een dak en dakgoten aangebracht. Het dak bleek echter diverse gebreken te verrtonen, en de dakdekker liet bovendien na het herstel van het dak te bevorderen. Vast staat dat de dakdekker is tekortgeschoten in de overeenkomst die hij met de aannemer had. De vraag is of dit betekent dat hij ook rechtstreeks jegens de opdrachtgever aansprakelijk is op grond van onrechtmatige daad? Volgens de Hoge Raad is daarvan niet zonder meer sprake. Wel zal de onderaannemer in het algemeen binnen bepaalde grenzen rekening hebben te houden met de belangen van de opdrachtgever en de opdrachtgever zal in het algemeen erop mogen vertrouwen dat de onderaannemer dat doet. Of van een onrechtmatige daad van de onderaannemer jegens de opdrachtgever sprake is, hangt volgens de Hoge Raad af van de terzake dienende omstandigheden van het geval, zoals de hoedanigheid van alle betrokken partijen, de aard en strekking van de desbetreffende overeenkomst, de wijze waarop de belangen van de derde daarbij zijn betrokken, de vraag of deze betrokkenheid voor de contractant kenbaar was, de vraag of de derde erop mocht vertrouwen dat zijn belangen zouden worden ontzien, de vraag in hoeverre het voor de contractant bezwaarlijk was met de belangen van de derde rekening te houden, de aard en omvang van het nadeel dat voor de derde dreigt en de vraag of van hem kon worden gevergd dat hij zich daartegen had ingedekt. De Hoge Raad verwijst de zaak naar het hof, dat zal moeten beoordelen of de door de opdrachtgever gestelde omstandigheden het oordeel kunnen wettigen dat de dakdekker bij de uitvoering van het werk mede jegens de opdrachtgever onzorgvuldig te werk is gegaan.In perspectief
- HR 24 september 2004, LJN AO9069 (Vleesmeesters/Alog)
- HR 3 mei 1946, NJ 1946, 323 (Staat / Degens)
- HR 12 oktober 1979, NJ 1980, 117 (Radio Modern / Edah)
- HR 29 mei 1998, NJ 1999, 98 (Mooijman / Netjes)