Subrogatie(verbod) bij mede-aansprakelijkheid familieleden
7 januari 2013
Subrogatie(verbod) bij mede-aansprakelijkheid familieleden
Hoge Raad 23 november 2012, LJN BX5880
Essentie
Het subrogatieverbod jegens eigen familieleden beperkt ook het verhaal jegens die mede-aansprakelijke partij.
Samenvatting
Bij een auto-ongeluk tussen A en B raken twee familieleden van A gewond (vrouw en kind). A en B zijn hoofdelijk aansprakelijk voor hun schade (art. 6:102 BW). Menzis heeft als zorgverzekeraar de ziektekosten van de vrouw en het kind van A vergoed en neemt regres op Interpolis, de WAM-verzekeraar van B.
Het arrest speelt binnen het kader van art. 7:962 lid 3 BW, waarin staat dat de verzekeraar na uitkering geen regresrecht verkrijgt jegens familieleden. Volgens het Gerechtshof Arnhem kon Menzis desondanks de gehele schade op Interpolis verhalen, ook al kon zij dat op grond van voormeld artikel niet verhalen op A.
De Hoge Raad maakt in cassatie korte metten met deze uitspraak. Hij oordeelt dat Menzis niet de gehele schade kan verhalen, maar slechts dat deel van de schade waarvoor B in zijn onderlinge verhouding tot A aansprakelijk is. Zou het eerstgenoemde het geval zijn, zoals het hof oordeelde, dan brengt dit immers mee dat B vervolgens alsnog regres kan nemen op A voor het gedeelte waarvoor hijzelf niet aansprakelijk is. Dit zou een aantasting zijn van hetgeen art. 7:962 lid 3 BW nu juist tracht te voorkomen, namelijk dat A alsnog bijdraagt aan door zijn familieleden geleden schade. De Rechtbank Zutphen oordeelde eerder dat B en Interpolis 55% van de schade dienden te dragen; de Hoge Raad neemt dit over en doet de zaak zelf af.
In perspectief
De klacht is gebaseerd op een arrest uit 1983 (HR 20 mei 1983, NJ 1984, 649), waarin de Hoge Raad oordeelt dat een sociale verzekeraar de door haar na een auto-ongeluk gedane uitkeringen niet in zijn geheel kan verhalen op een van de twee aansprakelijke chauffeurs, nu het ongeval slechts voor 80% aan de ene chauffeur te wijten was en op de andere geen regres kon worden genomen. De verzekeraar mocht op de chauffeur enkel verhaal nemen naar evenredigheid van diens schuld. Hoewel de ratio van de (destijds) ziektewet, de WAO en de Wamil verschilt van die van art. 7:962 lid 3 BW, zijn er tussen beide zaken voldoende overeenkomsten om tot dezelfde conclusie te komen, namelijk verhaal naar evenredigheid. In die zin brengt het arrest dus niets nieuws. Wel speelt hier uitdrukkelijk een rol dat voorkomen wordt dat de schade via een omweg alsnog verhaald kan worden op A. Hij was weliswaar betrokken bij het verkeersongeval, maar is tevens familielid van de slachtoffers. Om spanningen thuis te voorkomen heeft de wetgever de mogelijkheid dat de verzekeraar van het ene familielid verhaal neemt op het andere familielid uitgesloten.
Opmerkelijk is nog dat A-G Spier overweegt dat de uitkomst op het eerste gezicht onredelijk is voor Menzis. Dit trekt hij ‘recht’ door te overwegen dat verzekeraars niet te vergelijken zijn met andere benadeelden; door een juiste prijsstelling van producten kunnen verzekeraars het ontbreken van regresmogelijkheden ‘verhelpen’. Aldus acht hij het billijk de schade (deels) bij de verzekeraar zelf te laten liggen. Het is aan verzekeraars om wellicht actie te gaan ondernemen op het gebied van subrogatie en regres.