De Hoge Raad laat voor toepassing van de omkeringsregel de eis vallen dat de kans op het verwezenlijkte gevaar aanmerkelijk moet zijn vergroot door de normschending.
Samenvatting
In 1993 komt in een ziekenhuis een meisje ter wereld met ernstig hersenletsel, dat zij rond haar geboorte heeft opgelopen. De ouders van het kind vorderen veroordeling van de gynaecoloog tot vergoeding van materiële en immateriële schade. Zij stellen dat het geboorteletsel is ontstaan door zijn onzorgvuldige en onjuiste begeleiding van de bevalling. De norm die de gynaecoloog volgens de ouders heeft geschonden, is dat hij na het aanbrengen van een ruggenprik geen CTG-registratie van de foetale harttonen heeft verricht.
Een als deskundige ingeschakelde gynaecoloog stelt allereerst vast dat er vóór de geboorte gedurende 2,5 uur zuurstofgebrek is geweest. De rechtbank neemt daarop voorshands aan dat het hersenletsel is veroorzaakt door het zuurstofgebrek, behoudens tegenbewijs. Dit houdt in dat de arts wordt toegelaten tot het bewijs dat geen zuurstofgebrek in die periode heeft bestaan en, mocht hij daar niet in slagen, tot het bewijs dat het hersenletsel niet is veroorzaakt door dat zuurstofgebrek. Een daarop ingeschakeld ‘driemanschap’ (kinderneuroloog, kinderarts, neuroradioloog) komt tot de conclusie dat het hersenletsel is veroorzaakt door zuurstofgebrek vóór de geboorte en de daardoor ontstane te lage bloedglucosespiegel. Daarmee komt de beroepsfout van de gynaecoloog en het vereiste causaal verband tussen fout en schade vast te staan. Het hof bekrachtigt het vonnis.
Vastgesteld is dat permanente CTG-registratie in dit geval de beroepsnorm was, niet alleen vanwege de gebeurtenissen bij deze bevalling maar ook vanwege twee eerdere keizersnedes van de moeder. De strekking van die norm is zo tijdig mogelijk te registreren dat zuurstofgebrek optreedt waardoor lage bloedsuikerwaarden ontstaan die tot hersenschade kunnen leiden. Het hof acht de norm en de strekking ervan voldoende specifiek. Daaraan doet niet af dat CTG-registratie ook tegen een ander specifiek gevaar kan beschermen. Voorts oordeelt het hof dat niet aannemelijk is gemaakt dat de hersenschade ook zonder de normschending zou zijn ontstaan. Daarmee is aan de voorwaarden voor toepassing van de omkeringsregel voldaan.
In cassatie ageert de arts tegen toepassing van de omkeringsregel. De Hoge Raad bekrachtigt het arrest van het hof. Voorts oordeelt de Hoge Raad dat de eis dat het verwezenlijkte gevaar door de normschending aanmerkelijk moet zijn vergroot, geen geldend recht (meer) is. Voldoende is dus dat een norm is geschonden die ziet op een specifiek gevaar en dat, ook bij betwisting, voldoende aannemelijk is gemaakt dat dit gevaar zich ook gemanifesteerd heeft. Alsdan wordt het causaal verband tussen de fout en de schade aangenomen behoudens tegenbewijs.
In perspectief
In dit arrest laat de Hoge Raad zich uit over de voorwaarden die gelden voor toepassing van de omkeringsregel. Voldoende voor toepassing van de omkeringsregel is: (I) schending van een norm die ziet op voorkoming van een specifiek gevaar en (II) verwezenlijking van dat specifieke gevaar. Het doet er dus niet (langer) toe of de kans op dat specifieke gevaar aanmerkelijk is vergroot door overtreding van die norm. Over de gelding van die eis bestond in de literatuur tot aan dit arrest onduidelijkheid.