Faillissementscurator ook persoonlijk het schip in?
26 juni 2009
Faillissementscurator ook persoonlijk het schip in?
Hoge Raad 8 mei 2009, LJN: BH1191
Essentie
Als gevolg van een faxbericht van een faillissementscurator wordt een strafrechtelijk beslag op een schip veel later opgeheven dan zonder die fax het geval zou zijn geweest. Hierdoor lijdt een rechthebbende op het schip met wie de faillissementscurator in het kader van het faillissement een vaststellingsovereenkomst had gesloten, schade. De curator is in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement aansprakelijk. Is hij ook persoonlijk aansprakelijk?
Samenvatting
Bij de bespreking van dit arrest en het daaraan ten grondslag liggende feitencomplex beperk ik mij tot één van de aspecten die in het principale cassatieberoep aan de orde was. Dit betreft de vraag naar de persoonlijke aansprakelijkheid van de faillissementscurator.
A is in 1998 door de rechtbank benoemd tot curator in het faillissement van X. In de procedure staat het optreden centraal van A met betrekking tot aanspraken van eiseres B op een schip. Dit schip werd gebouwd door een Italiaanse vennootschap die in 1999 failliet werd verklaard. B heeft een ander Italiaans bedrijf opgedragen de bouw van het schip te voltooien. Tussen A en B is in 2000 een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin A verklaarde de rechten van B ter zake het schip te respecteren. Eveneens in 2000 hebben de Italiaanse autoriteiten op verzoek de Italiaanse curator strafrechtelijk beslag gelegd op het schip. Op 31 juli 2001 is B met de Italiaanse curator tot een akkoord gekomen over de afgifte van het schip. Voordat dit akkoord kon worden uitgevoerd, stuurde A echter een fax aan de Italiaanse curator. In deze fax stelde hij dat hem was medegedeeld dat de rechten die B beweerde te hebben ter zake het schip door een andere betrokkene werden betwist. Deze betrokkene bleek later vennootschap C, met wie de faillissementscurator ook een vaststellingsovereenkomst had gesloten. De Italiaanse curator schorste naar aanleiding van de fax van A het verzoek om toestemming tot uitvoering van het akkoord met B. A is in 2001 bij kort gedingvonnis veroordeeld het faxbericht aan de Italiaanse curator te rectificeren. Het strafrechtelijke beslag op het schip is echter pas op 20 juni 2003 opgeheven. B stelt dat A zowel in de hoedanigheid van faillissementscurator als persoonlijk aansprakelijk is voor haar geleden schade als gevolg van de ontstane vertraging bij de afgifte van het schip. De rechtbank wees de vorderingen van B af. In hoger beroep verklaarde het hof voor recht dat A in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement aansprakelijk is jegens B voor de tussen 16 augustus 2001 en 20 juni 2003 geleden schade. Het hof oordeelde dat A niet ook persoonlijk aansprakelijk was. De enkele veronderstelling dat A persoonlijk voordeel in de vorm van salaris zou hebben gehad wanneer pogingen het schip in handen te laten vallen van vennootschap C zouden slagen, betekent volgens het hof nog niet dat A persoonlijk aansprakelijk is. B voert in cassatieberoep aan dat zij haar standpunt dat A ook persoonlijk aansprakelijk is met meer stellingen heeft onderbouwd. Zo voerde B aan dat A persoonlijk onzorgvuldig heeft gehandeld door onjuiste informatie te verstrekken aan de Italiaanse curator, terwijl hij de gevolgen hiervan kon overzien. Verder bestond er voor A gelet op de gesloten vaststellingsovereenkomst met B geen enkele beleidsruimte om een andere vaststellingsovereenkomst met C aan te gaan. Het handelen van A is volgens B ook heimelijk en boosaardig van karakter. Tot slot voerde B aan dat A de hand heeft gehad in het gelegde strafrechtelijke beslag. De Hoge Raad oordeelt de klachten van B gegrond dat het hof het oordeel over de persoonlijke aansprakelijkheid van A onvoldoende heeft gemotiveerd door daarin niet alle stellingen van B te betrekken. De Hoge Raad vernietigt mede hierom het arrest en verwijst het geding naar een ander gerechtshof.
In perspectief
Andere arresten op dit gebied
HR 19 april 1996, NJ 1996/727 (Maclou)
HR 19 december 2003, NJ 2004/293
Een faillissementscurator kan in de eerste plaats in zijn hoedanigheid van faillissementscurator aansprakelijk zijn. Het gaat dan om een aansprakelijkheid qualitate qua (q.q.). Daarnaast kan de curator tevens persoonlijk (pro se) aansprakelijk zijn. Als hoofdregel geldt dat de handelingen die de curator in de uitoefening van zijn functie verricht, worden toegerekend aan de faillissementsboedel. Voor de beoordeling van de aansprakelijkheid van de faillissementscurator pro se geldt volgens vaste rechtspraak de zogenaamde Maclou-norm. Deze norm is ontleend aan het arrest van de Hoge Raad van 10 april 1996, NJ 1996/727. De norm waaraan het handelen van de curator wordt getoetst is of is gehandeld "zoals in redelijkheid mag worden verlangd van een over voldoende inzicht en ervaring beschikkende curator die zijn taak met nauwgezetheid en inzet verricht." Deze zorgvuldigheidsnorm verschilt in formulering van de norm die geldt voor advocaten en vergelijkbare beroepsbeoefenaren. Dit is gegrond op de gedachte dat een curator bij het vervullen van zijn taak niet optreedt als beoefenaar van dat beroep. Tevens heeft de Hoge Raad bij de formulering van de Maclou-norm laten meewegen dat een curator niet in een contractuele betrekking staat tot degene wier belangen aan hem in zijn hoedanigheid zijn toevertrouwd. Ook achtte de Hoge Raad van belang dat de curator in de uitoefening van zijn taak uiteenlopende en soms tegenstrijdige belangen moet behartigen. De aansprakelijkheid van de curator q.q. en pro se is gebaseerd op artikel 6:162 BW. Er bestaat wel verschil tussen beide vormen van aansprakelijkheid. In algemene zin geldt dat voor aansprakelijkheid van de curator pro se een grotere mate van persoonlijke verwijtbaarheid nodig is dan voor aansprakelijkheid q.q. Voor de aansprakelijkheid van de curator q.q. is de boedel aansprakelijk. De persoonlijke aansprakelijkheid van de curator is doorgaans gedekt onder een beroepsaansprakelijkheidsverzekering.