Bevoegdheid tot tenuitvoerlegging p-v verificatievergadering verjaart na 20 jaar
Op 29 april 2016 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de bevoegdheid om het proces-verbaal van de verificatievergadering ten uitvoer te leggen na 20 jaar verjaart op grond van art. 3:324 lid 1 BW (ECLI:NL:HR:2016:759).
Achtergrond
Als een schuldenaar failliet gaat, kan een schuldeiser – in beginsel – niet langer een rechtsvordering instellen jegens de failliet en moet hij zijn vordering ‘ter verificatie’ indienen bij de curator. Dat is anders als de vordering van de schuldeiser gesecureerd is met een recht van pand of hypotheek: het verbonden goed (roerende of onroerende zaak) kan dan buiten de failliete boedel om worden uitgewonnen alsof er geen faillissement is. Ook boedelschuldeisers hoeven hun vordering niet ter verificatie in te dienen; zij worden door de curator rechtstreeks uit de boedel voldaan.
Voor concurrente schuldeisers en schuldeisers met een voorrecht geldt dat niet. De vorderingen van deze schuldeisers worden behandeld op de verificatievergadering, in aanwezigheid van o.a. de rechter-commissaris en de curator. Als de vordering van een schuldeiser op de verificatievergadering wordt erkend, wordt dat door de rechter-commissaris vastgelegd in een proces-verbaal. Erkende vorderingen worden vervolgens door de curator – over het algemeen partieel – voldaan. Overigens is dit al een heel rooskleurig scenario: in veel faillissementen komt het niet eens tot een uitkering aan deze categorie schuldeisers.
Betreft het een vennootschap, dan zal de vennootschap na uitkering (vereffening van de boedel) ophouden te bestaan. Bij een failliete natuurlijke persoon geldt dit natuurlijk (hopelijk) niet. Maar na het einde van het faillissement is deze schuldenaar niet schuldenvrij. Zijn schuldeisers kunnen het gedeelte van hun vordering die zij niet voldaan hebben gekregen na het faillissement alsnog proberen te verhalen op de – inmiddels – ex-failliet.
Executoriale titel
Op grond van de Faillissementswet levert het proces-verbaal van de verificatievergadering een executoriale titel op jegens de failliet (art. 196 Fw). Dat betekent dat de gedeeltelijk onbetaald gebleven schuldeiser – na het faillissement – met zijn resterende vordering niet langs de rechter hoeft, maar een deurwaarder direct kan opdragen uitvoering te geven aan het proces-verbaal om zo alsnog het restant van zijn vordering betaald te krijgen.
De ex-failliet kan zo tot in de lengte van jaren achtervolgd worden door zijn schuldeisers. Maar na hoeveel jaar dient er precies door deze schuldeisers tenuitvoergelegd of gestuit te worden (bij gebreke waarvan hen niet langer een bevoegdheid toekomt)? Daar gaat het arrest van de Hoge Raad van 29 april 2016 over.
De procedure
De bank (de schuldeiser in deze zaak) executeerde in 2011 het proces-verbaal van de verificatievergadering door beslag te leggen op het pensioen van de ex-failliet. De verificatievergadering had in 2005 plaatsgevonden. De ex-failliet betoogde in deze procedure dat verjaring aan deze tenuitvoerlegging in de weg stond. In de procedure stond vervolgens de vraag centraal welk verjaringsregime van toepassing is op de ten uitvoerlegging van het proces-verbaal van de verificatievergadering.
Volgens de Hoge Raad is dat het regime van art. 3:324 lid 1 BW, dat betrekking heeft op de tenuitvoerlegging van rechterlijke uitspraken. Art. 3:324 lid 1 BW kent een verjaringstermijn van 20 jaar. Dat betekent dat een ex-failliet zelfs na 20 jaar nog met een executiehandeling kan worden geconfronteerd, zonder dat in die 20 jaar enige stuitingshandeling door de schuldeiser hoeft plaats te vinden. Als de schuldeiser het niet inmiddels vergeten is tenminste.