Begrip 'werkzaam in de onderneming' uit de WOR
Rechtbank Amsterdam (sector kanton, voorzieningenrechter), 1 maart 2010, JAR 2010/94
In artikel 12 van de Wet op de Ondernemingsraden (hierna te noemen 'WOR') is neergelegd dat het lidmaatschap van de ondernemingsraad van rechtswege eindigt, wanneer dit lid niet langer werkzaam is in de onderneming. Wanneer iemand wel en niet wordt aangemerkt als 'werkzaam in de onderneming' is gedefinieerd in artikel 1 WOR. Lid 2 van dit artikel bepaalt dat hieronder wordt verstaan: 'degenen die in de onderneming werkzaam zijn krachtens een publiekrechtelijke aanstelling bij dan wel krachtens een arbeidsovereenkomst met de ondernemer die de onderneming in stand houdt'. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat aan twee criteria voldaan moet zijn om onder de reikwijdte van artikel 1 lid 2 WOR te vallen: een juridisch en een feitelijk criterium. Het eerste, juridische criterium betekent dat alleen een werknemer van de onderneming (op grond van een arbeidsovereenkomst of een publiekrechtelijke aanstelling) beantwoordt aan de definitie. Het feitelijke criterium betekent dat de werknemer daarnaast feitelijk in de onderneming werkzaam moet zijn.
Geschil
Dat (de uitleg van) bovengenoemde definitie niet geheel helder is, blijkt uit het feit dat hier regelmatig discussies over zijn. Is een lid van de ondernemingsraad bijvoorbeeld nog wel feitelijk werkzaam in de onderneming als hij of zij gedurende ruim een jaar verlof opneemt en aansluitend uit dienst gaat? Over voorgaande vraag heeft de rechtbank Amsterdam, sector kanton zich onlangs uitgelaten. In deze zaak had een werknemer gebruik gemaakt van de regeling vervroegde uittreding. Voorafgaand aan het verlof heeft de werknemer voor een periode van ruim een jaar verlof opgenomen. De werkgever heeft zich op het standpunt gesteld dat de werknemer geen werkzaamheden als lid van de ondernemingsraad meer kan uitoefenen, nu hij - mede gezien het feit dat hij aansluitend uit dienst zou gaan - geen onderdeel meer uitmaakte van de dagelijkse gang van zaken binnen het bedrijf en ook geen banden met de achterban meer kon onderhouden. Naar oordeel van de werkgever was het ondernemingsraadlid vanaf de startdatum van zijn verlof derhalve niet meer feitelijk werkzaam in de onderneming. De ondernemingsraad was een andere mening toegedaan en vorderde bij de kantonrechter verplichting van de werkgever om de werknemer in staat te stellen zijn werkzaamheden als lid van de ondernemingsraad uit te oefenen.Oordeel kantonrechter
De kantonrechter stelt eerst vast dat artikel 12 lid 3 WOR voorschrijft dat wanneer een lid van de ondernemingsraad ophoudt in de onderneming werkzaam te zijn, zijn lidmaatschap van de ondernemingsraad van rechtswege eindigt. Het geschil draait dus om de vraag wat onder 'werkzaam in de onderneming' moet worden verstaan. Bij betrekkelijk korte onderbrekingen, zoals ziekte en vakantie, blijft men in de onderneming werkzaam. De kantonrechter is van oordeel dat, omdat arbeidsongeschiktheid een periode van twee jaar kan voortduren, deze termijn als maximale uitgangspunt moet worden genomen bij de beoordeling of een onderbreking een 'korte' onderbreking is. Het verlof van de werknemer van ruim een jaar is naar het oordeel van de kantonrechter niet dusdanig dat hij niet meer werkzaam is in de onderneming. Dat de werknemer na zijn verlof niet meer terugkeert, maakt dit naar oordeel van de kantonrechter niet anders. Dat de werknemer niet meer betrokken zal zijn bij de gang van zaken binnen de onderneming en de besluiten waarover de ondernemingsraad moet oordelen hem niet meer zullen raken, leidt volgens de kantonrechter niet tot een ander oordeel. De vordering van de ondernemingsraad wordt toegewezen.Tips:
- Op basis van deze uitspraak dient de maximale periode van arbeidsongeschiktheid tijdens dienstverband, zijnde twee jaar, als maatstaf genomen te worden voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van een 'korte' onderbreking;
- Maak - indien u vermoedt dat u deze situatie aan de hand zult krijgen - van tevoren duidelijke, individuele afspraken over de uitoefening van medezeggenschapsrechten tijdens onderbrekingen en (langdurig) verlof van een ondernemingsraadlid