Aansprakelijkheid werkgever voor val tijdens workshop dansen op rolschaatsen
29 mei 2009
Aansprakelijkheid werkgever voor val tijdens workshop dansen op rolschaatsen
Hoge Raad 19 april 2009, LJN BH 1996
Essentie
Een werkgever is op basis van de normen van goed werkgeverschap (artikel 7:611 BW) aansprakelijk voor de schade die een werkneemster lijdt omdat zij is gevallen tijdens een personeelsactiviteit (rolschaatsen) in de hal van het bedrijf indien hij niet de redelijkerwijs van hem te verlangen zorg heeft betracht.
Samenvatting
Werkgever organiseert als kwartaalactiviteit voor het personeel op een vrijdagmiddag een workshop dansen op rolschaatsen in de hal van het bedrijf. Werkgever heeft voor de organisatie van de activiteit een evenementenbureau ingeschakeld. Werkneemster X is van plan aan deze activiteit deel te nemen, ondanks dat zij op vrijdag normaalgesproken niet werkt. Nog voor de activiteit begint valt X en breekt zij haar pols. Als gevolg van deze breuk lijdt X veel schade omdat posttraumatische dystrofie optreedt. Zij vordert primair vergoeding van deze schade van haar werkgever op grond van het tekortschieten in de op hem rustende zorgplicht (artikel 7:658 BW) en subsidiair op grond van het tekortschieten in zijn verplichtingen als goed werkgever (artikel 7:611 BW). De kantonrechter wijst beide vorderingen af. Het hof oordeelt dat de schade niet is opgelopen in de uitoefening van de werkzaamheden en dat de primaire vordering daarom niet kan worden toegewezen. De vordering op rond van artikel 7:611 BW slaagt echter wel. Tegen dit laatste oordeel van het hof gaat werkgever in cassatie. De Hoge Raad oordeelt dat het uitgangspunt in de cassatieprocedure is dat geen aansprakelijkheid bestaat op grond van artikel 7:658 BW. Met betrekking tot het goed werkgeverschap overweegt de Hoge Raad dat een werkgever die activiteiten organiseert waaraan een bijzonder risico op schade voor de deelnemende werknemers is verbonden, gehouden is ter voorkoming van die schade de redelijkerwijs van hem te verlangen zorg te betrachten. Gezien de door het hof aangehaalde omstandigheden is aan deze zorg- en preventieplicht in het onderhavige geval niet voldaan. Het cassatieberoep wordt verworpen en de vordering van X toegewezen.
In perspectief
Andere arresten op dit gebied
HR 22 januari 1999, NJ 1999, 534 (Stichting Reclassering/S)
HR 18 maart 2005, JAR 2005, 100 (KLM/De Kuier)
Aangezien dit het eerste arrest van de Hoge Raad is op het gebied van bedrijfsuitjes, zijn de bovenstaande arresten voorbeelden van aangenomen aansprakelijkheid op grond van artikel 7:611 BW buiten de verkeerssituatie (het eerste arrest) en in een buitenlandse en dus bijzondere verkeerssituatie (het tweede arrest).
De werkgeversaansprakelijkheid op grond van artikel 7:611 BW is gedurende het jaar 2008 een vertrouwd onderwerp geworden. De toepassing van het artikel in het aansprakelijkheidsrecht buiten verkeerssituaties is tot op heden echter zeldzaam. De Hoge Raad leidt in zijn rechtspraak over verkeerssituaties de aansprakelijkheid op grond van goed werkgeverschap af van de verplichting van de goed werkgever om een verzekering voor zijn werknemers af te sluiten indien zich bij of in de uitoefening van hun werkzaamheden een specifiek gevaar voordoet waarover hij geen zeggenschap heeft. De Hoge Raad acht het verkeer een voorbeeld van een dergelijk gevaar. In het hier besproken arrest komt als voorbeeld van een specifiek gevaar het rolschaatsen op een marmeren vloer in de hal van het bedrijf naar voren. De aansprakelijkheid wordt in dit geval niet gestoeld op het schenden van de verplichting om een behoorlijke verzekering af te sluiten. Het lijkt er mijns inziens ook niet op dat de werkgever in de rolschaats-casus met het afsluiten van een behoorlijke verzekering aan zijn verplichtingen als goed werkgever had kunnen voldoen.
De Hoge Raad stelt in dit arrest slechts dat de werkgever de 'redelijkerwijs van hem te verlangen zorg moet betrachten.' Het gaat dan om een 'zorg- en preventieplicht'. De Hoge Raad laat zich niet uit over de vraag wat het verschil is tussen die aldus omschreven 'zorg' en de zorg die 'redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer (…) schade lijdt' in de zin van artikel 7:658 BW . Wel benadrukt de Hoge Raad dat de afwijkende regels voor de bewijslastverdeling van artikel 7:658 BW in elk geval niet gelden bij toepassing van artikel 7:611 BW. De werknemer zal dus moeten aantonen dat de werkgever zijn zorgplicht heeft geschonden, de werkgever hoeft niet aan te tonen dat hij aan zijn zorgplicht heeft voldaan.
Overigens blijkt uit het arrest niet hoe de Hoge Raad oordeelt over de aansprakelijkheid voor schade opgelopen tijdens personeelsactiviteiten op grond van artikel 7:658 BW. Doordat cassatie was ingesteld tegen de toewijzing van de vordering van X op grond van artikel 7:611 BW, hoefde de Hoge Raad zich hier niet over uit te laten. Dit betekent niet dat aansprakelijkheid voor ongevallen tijdens personeelsactiviteiten per definitie buiten de reikwijdte van artikel 7:658 BW valt. De Advocaat-Generaal heeft in zijn conclusie voorafgaand aan het hier besproken arrest nog betoogd dat aansprakelijkheid op grond van artikel 7:658 BW eigenlijk zuiverder zou zijn vanwege bijvoorbeeld de invloed van de werkgever op de omstandigheden waaronder de activiteit plaatsvindt.